Componisten

Arrangement voor: Cello Fluit Piano Viool

Compositie: Trio Sonata in B-flat major (Trio Sonate in Bes majeur)

Componist: Mysliveček Josef

Arrangeur: Riemann Hugo

Download gratis partituren:

For Flute, Violin and Cello, with Piano ad lib (Riemann). Piano score (ad lib.) PDF 0 MBFor Flute, Violin and Cello, with Piano ad lib (Riemann). Flute part PDF 0 MBFor Flute, Violin and Cello, with Piano ad lib (Riemann). Violin part PDF 0 MBFor Flute, Violin and Cello, with Piano ad lib (Riemann). Cello part PDF 0 MBFor Flute, Violin and Cello, with Piano ad lib (Riemann). Color covers PDF 3 MB
Wikipedia
Josef Mysliveček (ook als Misliwecek, Misliweczek, Mislivecek of Mysliweczek bekend, maar ook met de voornaam Joseph of Giuseppe) (Kampa, een wijk van Praag, 9 maart 1737 – Rome, 4 februari 1781) was een Boheems componist. Mysliveček was de zoon van een molenaar. Hij en zijn tweelingbroer Joachim werden opgeleid eerst bij de Dominicanen aan de Saint-Gallus-Kerk te Praag en vermoedelijk aan het Jezuïten-Gymnasium in het Clementinum. In de muzieklexica en eveneens in de werken over de operageschiedenis vindt men in het algemeen uitsluitend korte bijdragen. Een lotgeval van een zogenoemd Kleinmeester, een term die voor de werken van Mysliveček gecorrigeerd zal moeten worden.
Mysliveček studeerde vanaf 1744 samen met zijn broer filosofie en literatuur aan de Karelsuniversiteit Praag. In 1753 moest hij wegens het gebrek aan academisch succes de universiteit verlaten. In mei 1758 werd hij samen met zijn broer molenaar in het bedrijf van zijn vader en in 1761 werden zij meester-molenaar. Josef zag af van zijn erfdeel en richtte zich vanaf dat moment op de muziek. Hij kreeg compositieles van de zogenoemde Boheemse Händel Franz Johann Habermann (1706-1783) en orgelonderwijs bij Josef Ferdinand Norbert Seger; het daarvoor nodige geld verdiende hij als violist.
In 1763 werden zijn zes symfonieën, die hij voor Vincenz Graaf von Waldstein geschreven had, in Neurenberg bij Johann Ulrich Haffner gepubliceerd. Deze symfonieën dragen de namen van de maanden januari tot en met juni. Op 5 november 1763 reisde hij naar Venetië om zang en compositie bij Giovanni Battista Pescetti (ca.1704-ca.1766) te studeren en zich met het schrijven van opera's bezig te houden. Omdat zijn naam voor Italianen niet uit te spreken was, werd hij aldaar als Il Boemo ("de Bohemer") of Il Venatorino ("het Jagertje").
In 1764 kreeg hij een "scrittura", een operaopdracht, voor het theater in Parma en zijn Medea oogstte een spontaan succes. In 1765 volgde zijn opera Semiramide, die in Bergamo in première ging. Ondanks van grote concurrentie van bekende Italiaanse componisten werden hem vele nieuwe operaopdrachten gegeven. In december 1766 kreeg hij de opdracht de opera Il Bellerofonte te schrijven. Na korte tijd ging dit werk op 20 januari 1767 in Napels met bekende solisten zoals de tenor Anton Raaf (1714-1797) en de sopraan Caterina Gabrielli ("La Gabrielli") in première. Het succes van dit werk bracht hem een nieuwe opdracht: voor het hof van Napels schreef hij Farnace, een opera met een triomfale succes. Hij werd in eenmaal in heel Italië bekend en was in die tijd de operacomponist in Italië met het hoogste salaris. Overal vierde men hem als «Il divino Boemo» (de goddelijke Boheem) en noemde hem «Mysliveček veneziano» (de Venetiaanse Mysliveček).
Rond de 30 opera's ontstonden tussen 1767 en 1779 voor alle bekende opera's en theaters in Italië, zoals voor Venetië, Milaan, Florence, Rome, Turijn en Pavia. Zijn bekendheid verbreidde zich in heel Europa. 18 van zijn opera's werden voor het hof in Portugal gekopieerd, in Parijs, Amsterdam en Londen werden zijn werken gedrukt, wat in de 18e eeuw niet vanzelfsprekend was. In 1768 was hij in Praag, 1769 in Venetië, Padua en Florence. Wolfgang Amadeus Mozart, waartoe hij vriendschappelijk betrokken was, heeft hij voor het eerst in 1770 in Bologna ontmoet en nog eens op 15 mei 1771 in Milaan (zie ook Mozart in Italië). In 1771 ontving hij in Bologna de titel van een "accademico filarmonico".
In 1772 reisde hij naar aanleiding van een operaopdracht naar Wenen. Hier leerde hij Charles Burney kennen, met wie hij ook naar München reisde. In 1773 was Mysliveček weer in Italië, waar hij opnieuw met Mozart bijeen kwam. Op 4 november 1773 dirigeerde hij de uitvoering van de opera Orfeo ed Euridice van Christoph Willibald Gluck.
Aan het eind van het jaar 1773 was hij wederom in München, om zijn opera Erifile uit te voeren, maar deze opera was geen succes. De componist gaf het commentaar dat hij "uitsluitend onder de Italiaanse zon geïnspireerd werd". In 1774 bewerkte hij Glucks opera Orfeo ed Euridice door aanvullingen met aria's van Johann Christian Bach en eigen werk voor de hofopera te Napels en was verder bezig. Zijn laatste grote successen waren de uitvoeringen van zijn opera Ezio in 1777 te München alsook zijn oratorium Abramo ed Isacco in hetzelfde jaar aldaar. Maar hij moest het ziekenhuis in, waar Mozart hem bezocht. Hij deed - zonder succes - een poging Mozart een opdracht aan een Italiaanse opera te bezorgen.
Na Myslivečeks terugkomst in Italië begon zijn ster te dalen. In 1779 mislukte zijn opera Armida en ook de volgende opera's hadden geen succes meer. Vanaf 1775 waren de eerste symptomen van syfilis bij hem herkenbaar. Deze ziekte was de oorzaak van een Facialisparese en door een pijnlijke operatie had hij het verlies van zijn neus te betreuren. Verder kwamen er financiële problemen bij. Als zieke man trok Mysliveček zich in Rome terug, waar hij in armoede in 1781 overleed. Sir Brady, een vriend en vroegere leerling vanuit Engeland, liet hem in de kerk San Lorenzo in Lucina begraven, waar tot heden zijn graf te zien is.
Slechts een klein gedeelte van zijn hele oeuvre is intussen door moderne studioproducties voor ons weer toegankelijk. Naast zijn vele opera's omvat zijn werklijst vijf oratoria, een Laudate Dominum, meerdere wereldlijke cantates, negen vioolconcerten, vier pianoconcerten alsook solowerk voor piano, een celloconcert, een reeks orkestdivertimenti, symfonieën en ouvertures, zes strijkkwartetten, blaasoctetten. Qua klank staan zijn composities naast de vroege werken van Mozart en bevatten qua vorm vele gemeenzaamheden met de werken van de zogenoemde Mannheimer Schule.