Ukelele Solo
Ukelele + ...
Voor beginners
Componisten

Arrangement voor: Ukelele

Compositie: Zes suites voor onbegeleide cello

Componist: Bach Johann Sebastian

Arrangeur: Thomas Preece

Download gratis partituren:

Selections. For Ukulele (Preece). Complete Score PDF 0 MB
Wikipedia
De Zes suites voor onbegeleide cello, BWV 1007 t/m 1012, zijn zes verwante en gelijkaardig gestructureerde instrumentale muziekstukken van de hand van de Duitse componist Johann Sebastian Bach. Zij worden gerekend tot de grootste werken ooit geschreven voor de cello.
Naar alle waarschijnlijkheid zijn ze geschreven in de periode 1717-1723, toen Bach diende als Kapellmeister voor de muziekminnende Leopold van Anhalt-Köthen. De stukken zouden aan het hof zijn uitgevoerd door Christian Ferdinand Abel, een muzikant die verscheidene instrumenten bespeelde, waaronder de viool, de viola da gamba en uiteraard de cello. De situatie aan het hof van Leopold van Anhalt-Köthen bood Bach een ideale kans om instrumentale, niet-functionele muziek te schrijven. Naast de zes cellosuites bracht deze periode ook andere grootse werken van Bach zoals de Brandenburgse Concerten en Das wohltemperierte Klavier.
Bij het schrijven van de zes cellosuites lijkt het of Bach zich verplicht heeft om voor de monofone cello een polyfoon stuk te schrijven. Men spreekt in dat verband van imaginaire polyfonie, die tot stand komt door akkoorden en arpeggio's, en door gebruik te maken van een onder- en een bovenstem die na elkaar worden gespeeld. De suites worden gekenmerkt door een grote variëteit aan speeltechnieken, een grote emotionele lading en interactie tussen de stemmen. De intimiteit van de stukken heeft ertoe geleid dat de suites tot de geliefde werken van Bach worden gerekend. Vele vooraanstaande cellisten voeren het werk uit en velen hebben er ook een opname van gemaakt. Er staan vrijwel geen spelaanwijzingen in de muziek, dus is de wijze van uitvoeren sterk afhankelijk van de interpretatie van de artiest. Een objectief oordeel hierover is niet mogelijk.
Een exacte chronologische volgorde van de zes cellosuites kan niet worden vastgesteld. Dit betreft zowel de volgorde waarin de suites door Bach zijn gecomponeerd, als de vraag of ze vóór of na de sonates en partitas voor onbegeleide viool, BWV 1001–1006, zijn geschreven. Over het algemeen denken de deskundigen op grond van een analyse van de stijl van de werken dat de cellosuites vóór de vioolsonates en -partita's zijn geschreven.
Door János Starker en Dimitry Markevitch is beweerd dat de stukken eerst voor een ander instrument kunnen zijn geschreven en later voor de cello zijn getranscribeerd. Het feit dat Bach zelf een versie voor luit maakte van de vijfde suite zou een aanwijzing zijn voor die suggestie.
De oorspronkelijke autograaf van de suites van Bach is na zijn dood verloren gegaan. De muziek is te danken aan het kopieerwerk van Bachs tweede vrouw, Anna Magdalena en analyses van deskundigen, die een bijna authentieke reconstructie hebben opgeleverd. Toch blijven de verbindingsbogen over de noten en andere versieringen omstreden, waardoor er vele interpretaties bestaan.
Drie manuscripten zijn bewaard gebleven:
Op de voorkant van het manuscript valt te lezen:
(Zes Suiten Voor Violoncello Solo zonder Bas gecomponeerd door de heer J.S. Bach, Kapelmeester)
(Suiten en Preluden voor de Violoncello van Joh. Seb. Bach)
De twee manuscripten van de leerlingen werden in de jaren vijftig van de twintigste eeuw gevonden na zoekwerk van de cellist Dimitry Markevitch. De manuscripten wijken iets af van het manuscript van Anna Magdalena in versieringen van de noten.
Alle zes suites zijn weer opgebouwd uit zes verschillende delen.
Deskundigen zijn van mening dat Bach de werken had bedoeld en ontworpen als een systematische cyclus en niet als losstaande werken. Bach heeft de werken dan ook van een duidelijke structuur voorzien. In vergelijking met Bachs andere suiteverzamelingen zijn de cellosuites het consequentst wanneer men kijkt naar opeenvolging van de delen. Om ze tot een symmetrisch geheel te vormen, en daarmee verder te gaan dan de traditionele muziekvormen, stopte Bach bij elke suite twee galanterieën tussen de Sarabande en Gigue. De Sarabande vormt telkens het emotionele middelpunt van de suites en kan als de wig van de suite worden gezien. De suites klimmen bovendien in moeilijkheidsgraad en emotionele rijkdom.
De Prelude, die vooral bestaat uit arpeggioakkoorden, is waarschijnlijk het bekendste deel van de zes suites. De prelude is vaak gebruikt in televisie en film, zoals in Master and Commander uit 2003. Het tweede menuet is een van de twee delen in de zes suites waarin geen hele akkoorden voorkomen, wel zijn er gebroken akkoorden aanwezig in het stuk.
De Prelude van de tweede suite bestaat uit twee delen. Het eerste deel bevat een sterk terugkerend thema dat meteen aan het begin wordt geïntroduceerd. Het tweede deel is een cadenzabeweging, die naar de finale leidt in de vorm van krachtige akkoorden. De aansluitende Allemande bevat korte cadenza's die van de anders zo strenge dansvorm afwijken. De Sarabande van de tweede wijkt in enkele maten af van de andere Sarabandes. Normaliter ligt het accent in een Sarabande op de tweede tel, maar in sommige maten is dit niet het geval, daar het accent dan midden in een gepunteerde kwartnoot zou vallen.
De Prelude van de derde suite bestaat uit een A-B-A-C vorm, met A als een kleine beweging die uiteindelijk oplost in een energiek arpeggiostuk. In deel B wordt voor het eerst in de zes cellosuites de duimpositie toegepast om de veeleisende akkoorden te kunnen spelen. Dan wordt er weer teruggekeerd naar het A-thema, en het einde is een krachtige en verrassende beweging van akkoorden.
De Allemande is het enige deel van de zes waar een bovenmaat wordt toegevoegd in de vorm van drie-zestiende noten in plaats van een-zestiende noot zoals in de standaard vorm.
De tweede Bourrée wordt vaak in d mineur genoteerd, hoewel hij eigenlijk in c mineur staat. Dit komt door het veelvuldig voorkomen van de noot A in de Bourrée.
De vierde suite is een van de technisch veeleisendste delen van de suites, aangezien e mineur een ongemakkelijke toonsoort is om te spelen op de cello. Het stuk vereist dan ook erg veel gestrekte linkerhandposities. De Prelude bestaat vooral uit een moeilijke golvende beweging in achtste noten, die ruimte laat voor een cadenza voor de terugkeer naar het oorspronkelijke thema. In de lieflijke Sarabande valt de nadruk op de tweede tel - het hoofdkenmerk van deze dans in driekwartsmaat - nauwelijks op aangezien op bijna elke eerste tel een akkoord wordt gespeeld, en op de tweede tel niet.
In het manuscript van Anna Magdalena Bach staat voor de Prelude van de vijfde suite "Discordable" oftewel het is een scordatura: de hoogste cellosnaar, normaal gestemd op A, moet een hele toon lager worden gestemd naar G. Tegenwoordig wordt bijna in elke uitgave van de suites naast in de oorspronkelijke stemming een versie gevoegd voor de normale stemming, dus in C-G-D-A. Bij het spelen in gewone stemming moeten sommige akkoorden vereenvoudigd worden, maar anderzijds worden sommige melodieën makkelijker te spelen.
De Prelude is geschreven in een A-B-vorm, en begint met een langzaam, emotioneel deel dat zich in de lage tonen van de cello ophoudt. Daarna komt een snelle en technisch heel moeilijke eenregelige fuga die overgaat in het krachtige slot.
De vijfde suite staat vooral bekend om de innige Sarabande, het tweede stuk van alle zes suites waar geen enkel heel akkoord in voorkomt, maar wel weer een gebroken akkoord. De vijfde suite is ook vooral zo bijzonder door haar Gigue in de Franse stijl, in tegenstelling tot de Italiaanse stijl die in de andere vijf suites wordt gebruikt.
De Koninklijke Bibliotheek van België te Brussel bezit een autograaf van Bach met een bewerking van deze suite voor luit (de vijfde suite voor luit, BWV 995, gecomponeerd te Leipzig vermoedelijk tussen 1727 en 1731) en opgedragen aan een zekere Monsieur Schouster.
De zesde suite is voor een vijfsnarig instrument geschreven, waarschijnlijk voor de violoncello piccolo, minder waarschijnlijk voor de viola pomposa of de viola da spalla, omdat op het titelblad van Anna Magdalena's manuscript staat: de suites geschreven voor de violoncello. Met voor deze suite de aanwijzing "A cinq cordes" oftewel 'op vijf snaren', met in noten de notering van de te gebruiken vijf snaren: C-G-D-A-E. In de andere bronnen ontbreekt deze laatste vermelding.
Cellisten die de suite willen spelen op de “moderne” viersnarige cello stuiten op grote moeilijkheden wegens de hoge (duim)posities voor de hoge noten. Toch zijn de meeste opnames van de suite die vandaag de dag te verkrijgen zijn, gespeeld op de viersnarige cello.
De zesde suite is in een veel vrijere vorm geschreven dan de andere vijf. De suite bevat bijvoorbeeld meer versierende en reciterende loopjes en virtuoze passages. Het is de enige suite die hoofdzakelijk is geschreven in de tenorsleutel. Bij de andere suites is dit niet nodig, aangezien er in deze suites niet hoger hoeft te worden gespeeld dan G4.
De suites waren voor 1900 nog niet erg bekend en ze werden tot die tijd nog voor etudes aangezien. Er zijn zelfs pogingen gedaan om er een pianobegeleiding bij te schrijven, onder meer door Robert Schumann. Mendelssohn bracht de muziek van Bach weer onder de aandacht, maar Bach bleef toch nog vrij onbekend. De cellist Pablo Casals wordt gezien als degene die de suites echt bekend heeft gemaakt. Casals vond in het jaar 1890 een editie van Grützmacher in een tweedehands muziekwinkeltje in Barcelona. Casals begon met het studeren en opvoeren van de werken. Het duurde nog 35 jaar voordat Casals de stukken opnam, waarna de bekendheid van de stukken tot ongekende hoogten steeg.
De cellisten Pablo Casals (1876-1973), Pierre Fournier (1906-1986), André Navarra (1911-1988), Paul Tortelier (1914-1990), János Starker (1924-2013), Mstislav Rostropovitsj (1927-2007), Anner Bijlsma (1934-2019), Jacqueline du Pré (1945-1987), Jaap ter Linden (°1947), Mischa Maisky (°1948), Heinrich Schiff (1951-2016), Yo-Yo Ma (°1955), Roel Dieltiens (°1957), Lucia Swarts (°1959) en Pieter Wispelwey (°1962) staan bekend om hun uitvoeringen van de zes suites. De meesten spelen de suites pas op gevorderde leeftijd het best: Casals vanaf 60 jaar (1936-1939), Pierre Fournier vanaf 54 jaar (1961), Navarra vanaf 66 jaar (1977), Tortelier vanaf 47 jaar (1961, 1983), Bijlsma vanaf 45 jaar (1979, 1993, 1999, 2002), Rostropovitch vanaf 68 jaar (1995), Starker vanaf 53 jaar (1997).
Globaal gezien zijn er twee standpunten van cellisten (en van musici in het algemeen) met betrekking tot het uitvoeren van de suites. Deze verschillen begonnen te ontstaan vanaf de jaren 60.
Hieronder volgt een lijst met enkele noemenswaardige uitgaven in chronologische volgorde:
cantates · motetten · missen · oratoria en passies · vierstemmige koralen · liederen en aria's · orgelwerken · klavecimbelwerken · kamermuziek · orkestwerken · overige werken