Koor Solo
Koor + ...
Voor beginners
Componisten

Nicolas Gombert

Alle Composities

Composities voor: Koor

Wikipedia
Nicolas Gombert (ca. 1495 – ca. 1560) [uitspraak volgens "La Gombe" en "Camembert"] was een Franco-Vlaamse componist. Hij is een van de invloedrijkste en vermaardste componisten van de zogenaamde vierde generatie Vlaamse polyfonisten, tussen Josquin des Prez en Orlandus Lassus. Hij vertegenwoordigt nog het best de ontwikkelde, complexe polyfone stijl van deze overgangsperiode in de muziekgeschiedenis.
Gegevens over zijn jeugd en vormingsjaren zijn schaars. Hij werd vermoedelijk geboren omstreeks 1495 in het zuiden van het graafschap Vlaanderen, waarschijnlijk ergens in de streek tussen Rijsel en Sint-Omaars; misschien wel in het plaatsje De Gorge (La Gorgue). Hij zou mogelijk tussen 1515 en 1521 bij Josquin in de leer zijn geweest, die zich sinds 1504 in Condé-sur-l'Escaut had teruggetrokken, Zijn aanstelling bij een van Europa’s luisterrijkste hoven, die van de geboren Gentenaar Karel V, pleit in elk geval voor een opleiding op niveau.
Gombert werd bij keizer Karel V in 1526 als zanger en waarschijnlijk ook als componist aan de hofkapel in dienst genomen. Het meest voor de hand ligt dat Karel V hem, tijdens een reis door de Nederlanden ‘en passant’ heeft geëngageerd. In 1529 wordt Gombert vermeld als magister puerorum (knapenkoorleider) van de hofkapel. In deze functie was Gombert verantwoordelijk voor de muzikale en vocale vorming van de koorknapen, voor hun opvoeding en voor hun welvaren. Zo moest hij waken over hun kleding en zorgen voor kaarsenhouders, inkt en onderdak voor de knapen. Het koor bestond toen uit 14 volwassen zangers, een organist, een 'souffleur' (die tijdens het spel ervoor zorgde dat met de blaasbalgen lucht in het orgel werd geblazen) en ongeveer 12 koorknapen.
Hij en de andere zangers hebben de keizer ongetwijfeld op zijn tochten vergezeld. In elk geval zijn er geen gegevens voorhanden over het eventuele permanente verblijf in deze periode in een van de steden van het rijk. Gombert moet derhalve tot 1529 voornamelijk in Spanje hebben verbleven. Langer oponthoud van de keizer en zijn gevolg, hofkapel incluis, is er geweest in Toledo, Sevilla, Granada, Valladolid, Valencia, Burgos en Madrid. Ergens in de loop van de jaren 1530 werd Gombert geestelijke en waarschijnlijk ook priester. Hij ontving prebendes aan verschillende kathedralen. Op 2 oktober 1526 kende keizer Karel V hem prebendes toe in Kortrijk en Béthune. Ook in Lens en Metz bezat Gombert prebendes. Hij bleef de maistre des enffans de la chapelle van de keizerlijke hofkapel tot ergens tussen 1537 en 1540.
In 1530 bezocht Gombert Bologna, Mantua, Innsbruck, München en Augsburg. In 1531 reisde hij naar Keulen en daarna naar de Nederlanden. Aansluitend volgde de hofkapel, de Capilla Flamenca, Karel V naar Regensburg en vanaf 1532 verbleef Gombert weer voor langere tijd in Spanje. In 1533 ondernam Karel V een veldtocht naar Tunis. Gombert rekruteerde ondertussen in de Nederlanden zangers voor de hofkapel. Met zowat 20 volwassen zangers en koorknapen, enkele leerkrachten Latijn voor de jongens, enkele plaatsvervangende geestelijken en een organist keerde hij in 1537 terug naar Valladolid. Op 13 november 1537 wordt Gombert voor de laatste keer in de rekeningen van het hof vermeld. De laatste grote gebeurtenis waaraan hij kan hebben deelgenomen, is de ontmoeting van de drie grote hofkapellen van Europa; die van Paus Paulus III, die van keizer Karel V en die van Frans I, de koning van Frankrijk, in Aigues-Mortes in het jaar 1538.
De geneesheer en wiskundige Hieronymus Cardanus vertelt het volgende over Gombert in zijn geschrift Theonoston uit 1560 : "... damnatus ad triremes rusus Gombertus musicus stupro pueri principalis... non minus laudenda est virtus Nicolai Gomberthi, quam fortuna. Damnatus enim ad triremes, catenato pede cygneas illas cantiones meditatus est, quibus non solum libertatem a Caesare omnium inclytorum fautore, sed etiam prigue sacerdotium, quo reliquum vitae tranquille duxit, promeruit. Difficile hoc Gombertho non fuit, quoniam meritas poenas patiebatur...". Gombert zou dus schuldig zijn bevonden aan de aanranding van een jongen die onder zijn goede zorgen viel en werd daarom veroordeeld tot dwangarbeid in de galeien. Waarschijnlijk werd hem vergeving geschonken in 1547, het jaar waarin hij vanuit Doornik een brief met een motet stuurde, of kort voordien. De acht zettingen van het magnificat, die enkel in een Madrileens manuscript, dat eertijds door wetenschappers rond 1552 werd gedateerd, worden meestal beschouwd als de zwanezang die, nog steeds volgens Cardano, Karel V ertoe zouden hebben bewogen hem gratie te verlenen, ofschoon de wetenschapper Lewis in 1994 heeft verondersteld dat Cardano veeleer verwees naar de bijzonder boetvaardig gestemde eerste bundel met vierstemmige motetten uit 1539.
Karel V stond Gombert ondanks gratieverlenging geen terugkeer aan het hof toe. Het is onduidelijk hoelang Gombert nog geleefd heeft nadat hem gratie werd verleend en wat zijn maatschappelijke positie toen was, indien hij die dan al had. Gombert ontving een prebende, waarschijnlijk in Doornik, waar hij sinds 1534 een kerkelijke sinecure had verkregen die het hem mogelijk maakte de rest van zijn dagen zonder zorgen door te brengen. Omdat zijn naam niet meer voorkomt in de lijst van geestelijken die in Doornik de mis lazen, kunnen we vermoeden dat Gombert, omwille van zijn vergrijp, waarschijnlijk geen priesterambt meer heeft mogen uitoefenen. Nadere details zijn niet bekend. Gomberts vacante betrekking bij de keizerlijke hofkapel werd ondertussen ingevuld door Cornelis Canis.
Vermoedelijk had Gombert zich voor een aantal jaren uit het muziekleven teruggetrokken en die tijd benut om te componeren. In 1547 schreef hij Ferrante Gonzaga (die overigens een goede bekende van Cardanus was) een brief, het enige bewaarde document over Gomberts latere leven. Gombert omschreef zichzelf als kanunnik in Doornik. Op zijn minst een deel van zijn latere jaren moet hij daar doorgebracht hebben. Hij kan er Pierre de Manchicourt hebben leren kennen, die in 1545 kapelmeester aan de kathedraal werd en de opleiding van de koorknapen op zich nam.
De enige aanwijzingen met betrekking tot Gomberts dood worden ons aangereikt door de Duitse publicist en muziektheoreticus Hermann Finck die in 1556 opmerkt dat Gombert nog altijd in leven is, en door Cardano, die in 1561 wist te melden dat Gombert was overleden. Dit bericht wordt bevestigd door de Italiaanse diplomaat Lodovico Guicciardini, die in zijn verhandeling, Descrizione de tuttu i Paesi Bassi (in Antwerpen uitgegeven in 1567) meedeelt dat Gombert overleden is.
Gombert is misschien de representatiefste vertegenwoordiger van de generatie tussen Josquin en Orlandus Lassus, in het bijzonder op het gebied van de geestelijke muziek. Hij verhief de polyfone stijl tot zijn hoogste staat van volmaaktheid. Als de imitatieve methode een typische karaktertrek van Josquin was, dan is de doorgecomponeerde methode dat voor Gombert. Uitgebreide homofone passages zijn zeldzaam in zijn geestelijke werken en hij is bijzonder gesteld op imitatie in heel korte intervallen, technisch een heel grote uitdaging (al schreef hij zelden in echte canonstijl). Zijn muziek is opmerkelijk door zijn gebruik van dissonantie ter wille van de uitdrukkingskracht, bijvoorbeeld ter expressie van smart in zijn zesstemmige motet op de dood van Josquin, Musae Jovis, onder meer met zijn botsende halve tonen.
Een van de geliefdste werken uit zijn cyclus van acht magnificatzettingen, die Cardano zijn zwanezang had genoemd, werd voor Karel V gecomponeerd bij wijze van offerande en genadeverzoek. Karel V schijnt bewogen genoeg te zijn geweest om Gombert gratie te verlenen, zodat de componist verdere dwangarbeid in de galeien bespaard kon blijven.
Zijn wereldlijke werken, meestal chansons, zijn weliswaar minder contrapuntisch complex uitgewerkt dan zijn motetten en missen, maar in elk geval meer dan de meeste wereldlijke werken van tijdgenoten, met name dan de oppervlakkige 'Parijse' chansons. Vele van zijn chansons verschenen als tabulatuur voor luit en vihuela en kenden zo een ruime verspreiding, hetgeen getuigt van hun grote populariteit.
Het overgeleverde oeuvre bevat 10 misen, ongeveer 140 motetten, zowat 70 chansons, een Spaans canción (allicht tijdens een verblijf in Spanje geschreven), een madrigaal en een beperkt aantal instrumentale werken.
Uit de ruime verspreiding van zijn muziek kan worden opgemaakt dat Gombert na de dood van Josquin Desprez een van de beroemdste Europese componisten was geworden. Zijn muziek werd een bron voor werken van andere componisten. Tekenend is de bijzondere aandacht die drukkers aan hem besteedden door uitgaven geheel aan zijn werken te wijden. De meeste drukken van die tijd waren namelijk bloemlezingen samengesteld uit het werk van verschillende componisten. Ondanks zijn roem en de beschikbaarheid van zijn muziek, schreef de volgende generatie Nederlandse polyfonisten in een eenvoudigere stijl. Deels was dat een onvermijdelijke stilistische reactie op het contrapuntische idioom dat tot het uiterste werd doorgevoerd. Deels lag er het dictaat aan ten grondslag van het Concilie van Trente, dat tekstverstaanbaarheid vergde in geestelijke en in het bijzonder liturgische muziek, wat een onoverkomelijke eis is voor een componist die een dicht imitatief weefsel wil bereiken.
Terwijl de vocale muziek van de volgende generatie Nederlandse polyfonisten geen voortzetting kan heten van Gomberts doorgecomponeerde, imitatieve methode in een dicht weefsel, kreeg hij wel navolging bij de componisten van instrumentale muziek. Vormen zoals de canzona en het ricercare stammen rechtstreeks af van Gomberts vocale stijl en uiteindelijk groeiden ze uit tot de fuga tegen dat de Barok zijn intrede had gedaan. Gomberts muziek vertegenwoordigt het uiterste wat in zuiver vocale muziek ooit werd bereikt op het gebied van contrapuntische complexiteit.
Gelet op de relatieve zeldzaamheid van monografische opnamen het vermelden waard:
Op de volgende lijst wordt telkens de eerste publicatiedatum vermeld, voor zover het drukken betreft. Wordt geen datum vermeld, dan betreft het een handschriftlijk overgeleverde bron.