Piano Solo
Piano + ...
Voor beginners
Componisten

Conradin Kreutzer

Alle Composities

Composities voor: Piano

#Arrangementen voor: Piano
#Partijen voor: Piano
op populariteit
2 Sonatas, Op.235 Frühlingslieder (5 nummers van de lente)6 Lieder von Uhland, Op.23 (6 liederen van Uhland, Op.23)6 Marches and Trios for Piano 4-Hands, Op.398 Piano Pieces9 WanderliederClarinet Trio, Op.43Der Wirthin Töchterlein (De dochter van de hospita)Frühlings Erwachen (Spring Awakening)Glaube, Liebe, Hoffnung (Geloof, Liefde, Hoop)HobelliedLieder und Romanzen von Uhland, Op.60Masurka variéPiano Concerto No.2, Op.50Piano Quartet in E minorRomance FavoriteSchäfer's Sonntagslied (Sonntagslied Shepherd's)Wie sind wir doch glücklich (Hoe zijn we erg blij)

Arrangementen voor: Piano

Das Nachtlager in Granada (Het kamp voor de nacht in Granada)Der Verschwender (De Verkwistend)Melusina

Partijen voor: Piano

2 Sonatas, Op.23Masurka variéPiano Concerto No.2, Op.50Piano Quartet in E minor
Wikipedia
Conradin Kreutzer (eigenlijk: Conrad Kreuzer) (Meßkirch, 22 november 1780 - Riga, 14 december 1849) was een Duitse componist, dirigent, pianist, hoboïst en violist. Hij schreef werken voor naast alle genres, maar vooral zijn vocale muziek lijkt van belang. Vooral door zijn opera Das Nachtlager von Granada bleef zijn naam tot nu toe bekend.
Kreutzer kreeg zijn eerste muziekles door de koorleider Johann B. Rieger van Meßkirch. Daarna ging hij in der kloosterschool van de Benedictijnenabdij in Zwiefalten. Daar kreeg hij les in muziektheorie en voor orgel bij Pater Ernestus Weinrauch, maar ook voor piano, hobo en viool. In 1796 wisselde hij aan de kloosterschool van de Premonstratenzers Schussenried. Daar ontstond een eerste compositie, een patriottisch lied voor koor en orkest. Op wens van zijn vader studeerde hij vanaf 1799 rechtsgeleerdheid aan de Albert Ludwigs Universiteit in Freiburg im Breisgau. Nadat zijn vader overleden was, begon zijn muzikale carrière. In Freiburg tred ook het eerste keer de voornaam Conradin op, die hij misschien als eerbetoon voor de laatste mannelijke telg uit het vorstengeslacht Hohenstaufen Konradijn koos. Het eerste zangspel ontstond in Freiburg im Breisgau Die lächerliche Werbung, dat rond 1800 met succes door bevriende studenten werd uitgevoerd.
De volgende jaren reisde hij door Zwitserland en concerteerde in verschillende steden. In 1804 verhuisde hij naar Wenen, om bij Johann Georg Albrechtsberger, de compositieleraar van Ludwig van Beethoven, te studeren. Aldaar werd hij bekend met Joseph Haydn en leefde als muziekleraar en muzikant. Gedurende zijn concertreizen naar Duitsland en Zwitserland zette hij zich voor een nieuw, orkestraal klinkend toetseninstrument, het "Panmelodicon" in, een soort technisch verdere ontwikkeling van de draaiorgel door Franz Leppich.
In 1812 werden in Stuttgart zijn operette Fedore en de opera Konradin von Schwaben met succes uitgevoerd en hij werd opvolger van Franz Danzi als kapelmeester aan het hof van koning Frederik I van Württemberg in Stuttgart en bleef in deze functie tot 1816. In 1818 ging in Praag zijn opera Orestes in première. Zijn onrustig leven voerde hem als kapelmeester naar Schaffhausen, Donaueschingen, waar hij van 1818 tot 1821 kapelmeester aan het hof van Karel Egon II van Fürstenberg was, en Wenen. Aan het Kärntnertortheater vierde hij grote successen met zijn opera's, in 1822 met Libussa en in 1823 met Sigune en hij was daar van 1822 tot 1827 kapelmeester. Van 1833 tot 1836 was hij als kapelmeester verbonden aan het Theater in der Josefstadt. In 1834 ging zijn opera Das Nachtlager von Granada in dit theater in première en werd door het publiek en de muziekcritici enthousiast opgenomen, zodanig dat het in deze seizoen nog 31 uitvoeringen volgden. Van 1829 tot 1830, maar ook van 1836 tot 1840 was hij kapelmeester aan de Weense hofopera.
Het hoftheater in Stuttgart rond 1845
Het Kärntnertortheater in Wenen, waar hij grote successen vierde
Interieur van het "Theater in der Josefstadt", waar zijn bekendste opera in première ging
Het theater in Keulen, waar hij zijn laatste vaste aanstelling had
In 1840 reisde hij samen met zijn oudste dochter Cäcilie Kreutzer (1820-1901/1902), uit het huwelijk met Anna Huber, een zangeres (sopraan) door verschillende steden in Oostenrijk en Duitsland: (München, Graz, Braunschweig en Keulen). In Keulen kreeg hij zijn laatste vaste aanstelling als kapelmeester en muziekdirecteur van 1840 tot 1842 en leidde het 23e "Rheinische Musikfest" in 1841. Ook zijn dochter werd vast lid van een operaensemble in Keulen. Rond 1842 werd hij erelid van de zangersvereniging "Sankt Pauli" van de universiteit Leipzig. In 1842 verliet hij Keulen en reisde samen met zijn dochter Marie Kreutzer (1828-1888) uit het tweede huwelijk met Anna, geboren Speil von Ostheim, eveneens een zangeres (sopraan), door verschillende steden (Mainz, Wiesbaden, Parijs, Hamburg, Graz, Praag en in België). In 1846 werd hij erelid van de mannenzangvereniging in Graz. In 1848 voltooide hij zijn opera König Konrad en vertrok naar Riga, waar hij een mislukt optreden van zijn dochter meemaakte en waar hij overleed.