Piano Solo
Piano + ...
Voor beginners
Componisten

Friedrich Schneider

Alle Composities

Composities voor: Piano

#Arrangementen voor: Piano
op populariteit
Complete Piano Works (Compleet Piano Works)Piano Quartet, Op.36

Arrangementen voor: Piano

Stille der Andacht
Wikipedia
Johann Christian Friedrich Schneider (Altwaltersdorf, nu Stary Waliszów, deelgemeente van Bystrzyca Kłodzka, 3 januari 1786 – Dessau, 23 november 1853) was een Duitse componist, muziekpedagoog, kapelmeester en organist. Hij was de oudste van twee zonen van de leraar en organist Johann Gottlieb Schneider (1753-1840).
Schneider kreeg eerste muziekles (piano, orgel, viool, cello en verschillende blaasinstrumenten) van zijn vader. Vanaf 1798 ging hij op het gymnasium in Zittau en zong in het koor van deze school. Spoedig werd hij solist als tenor van dit schoolkoor. Van april 1804 tot juli 1805 was hij schoolprefect. Vanaf 1805 studeerde hij "Humaniora" in Leipzig en studeerde privé muziek bij August Eberhard Müller, Johann Gottfried Schicht en ook Johann Friedrich Rochlitz, de bekende oprichter van het Algemene muzikale dagblad (Allgemeine Musikalische Zeitung) in Leipzig. Binnen korte tijd had hij vele functies, in 1807 werd hij organist aan de St. Pauli kerk (Universiteitskerk), in 1810 werd hij muziekdirecteur van een operagezelschap, in 1813 organist aan de Thomaskerk en werd in 1816 directeur van de zangacademie (Singakademie) en vanaf 1817 muziekdirecteur van het stedelijk theater. Daarmee had hij grote invloed op het muziekleven in Leipzig in deze periode. Als solist bij de uitvoering van het 5e pianoconcert in Es majeur op. 73 van Ludwig van Beethoven in 1811 in het Leipziger Gewandhaus kon hij zijn vakbekwaamheid als pianist bewijzen.
In 1812 huwde hij de zangeres Elisa Geibel. Bij de geboorte van het eerste kind overleden moeder en kind. In 1815 huwde hij de zuster van zijn eerste vrouw Katharina Maria. Uit dit huwelijk werden 4 meisjes en 4 jongens geboren.
Alhoewel hij zich gedurende de jaren in Leipzig met alle muzikale genres bevatte, was van hem voor 1820 als componist niet veel bekend. De doorbraak als componist kwam met de onverwachte succes na première op 6 maart 1820 van zijn tweede oratorium Das Weltgericht. Niet alleen in Leipzig moest het werk meerdere malen uitgevoerd worden en bracht hem bekendheid ook buiten de regio.
In 1821 werd hij opvolger van de in 1820 overleden Leopold Carl Reinicke als kapelmeester aan het hof van hertog Leopold III Frederik Frans van Anhalt-Dessau en beleefde het muziekleven aldaar. Een belangrijk punt was de reorganisatie van de orkest aan het hof. Al spoedig was de nieuw opgestelde hofkapel in staat om te presteren. Vanaf 1822 installeerde hij naar het voorbeeld van Leipzig regelmatige abonnementsconcerten en richtte een zangacademie op. Samen met de dichter Wilhelm Müller richtte hij ook de Dessauer Liedertafel op. Zowel met het schoolkoor van het gymnasium als met het mannenkoor van het lerarenseminaar voerde hij regelmatig concerten met kerkmuziek in de drie kerken van de stad uit. In 1829 richtte hij in Dessau een muziekschool op.
Hij vestigde zijn bekendheid ook buiten de regio doordat hij - naast zijn werkzaamheden als kapelmeester - bij talrijke muziekfeesten als dirigent optrad. Gedurende zijn jaren in Dessau ontstonden vooral oratoria en andere geestelijke werken alsook werken voor mannenkoor. Vanaf 1830 componeerde hij minder en trok zich langzamerhand meer terug in het contemplatieve Zerbst, om zich zijn andere voorliefde voor tuinliteratuur en astronomie te wijden. In deze periode was hij lid van meer als 25 muzikale verenigingen. Onder de talrijke onderscheidingen schieten bovenuit de in 1830 besloten benoemingen tot eredoctor van de universiteiten in Halle en in Leipzig, maar ook de ere-lidmaatschappen bij de New York Philharmonic Society (1853), van de Weense Gesellschaft der Musikfreunde en van de Koninklijke Muziekacademie in Stockholm. In 1807 werd hij opgenomen in de vrijmetselaarsloge Balduin zur Linde in Leipzig.
Als componist schreef hij 16 oratoria, verdere geestelijke vocale composities, maar ook zes opera's en een reeks instrumentale werken, waaronder 23 symfonieën, 20 ouverturen, 2 pianoconcerten, dansen en variaties. Zijn bekendheid als componist heeft hij vooral het grote succes van zijn oratorium Das Weltgericht (De jongste dag), op. 46 te danken. Verder heeft hij de behoefte van de overal opkomende muziekfeesten en de zich ontwikkelende koormuziekbeweging met een groot aantal van licht te zingende koormuziek bedient. Zijn oratoria en de andere werken werden zowel van het publiek als door de critici positief opgenomen en beoordeelt. Door zijn inzet als dirigent, organisator en componist heeft hij maatgevend de muziekfeestontwikkeling beïnvloed. Bijvoorbeeld waren de sinds 1826 organiseerde Elbmuziekfeesten vast met zijn naam verbonden. Grote waardering kreeg hij door zijn tijdgenoten ook als koor- en orkestpedagoog. Naast zijn missen en opera's ontving hij ook voor zijn liederen en koorwerken positieve resonantie. Hij genot in zijn leeftijd als muzikant in Duitsland grote waardering.