Johan August Söderman (Stockholm, 17 juli 1832 – aldaar, 10 februari 1876) was een Zweeds componist, dirigent en hoboïst.
Söderman was leerling op het zogenoemde pianoinstitut in Stockholm kreeg orkestervaring. Van 1847 tot 1850 studeerde hij harmonieleer en piano aan de Musikaliska akademins läroanstalt wat later de Kungliga Musikhögskolan in Stockholm werd. In 1851 werd hij directeur van de Theatergezelschap in Stockholm. Met een studiebeurs van de acteur Edward Stjernström kon hij in 1856 en 1857 aan het toenmalige conservatorium, nu: Felix Mendelssohnschool voor muziek en theater, in Leipzig contrapunt bij
Ernst Friedrich Richter (1808-1879) studeren. In Leipzig werd Söderman ook vertrouwd met de muziek - en de compositietechnieken - van
Robert Schumann en vooral van
Richard Wagner. Dit belevenis was heel belangrijk voor zijn muzikale ontwikkeling. Hij was van plan, naar het grote voorbeeld nationaal-romantische muziekdrama's te schrijven, maar deze plannen werden niet uitgevoerd.
Als hij terugkwam werd hij koorleider en later 2e dirigent van de Opera in Stockholm. In 1869 kreeg hij een verdere studiebeurs en kon opnieuw in Duitsland en Oostenrijk studeren. Van 1871 tot 1875 werkte hij samen met
Edvard Grieg voor het magazine Nordiske Musikblade.
Als componist heeft hij dramatische ballades met grote uitstraling geschreven, waaronder Tannhäuser, Qvarnruinen en Zwarte ridder. Aan deze werken is de grote bewondering voor
Franz Liszt en
Richard Wagner het best herkenbaar. Onder de koorballaden werd Wallfahrt nach Kevelaer bijzonder beroemd. Söderman werd beschouwd als de belangrijkste en invloedrijke representant van de Zweedse nationale romantiek.