Piano Solo
Piano + ...
Voor beginners
Componisten

Mieczysław Karłowicz

Alle Composities

Composities voor: Piano

#Arrangementen voor: Piano
op populariteit
10 Songs, Op.322 Songs6 Songs, Op.1 (6 Nummers, Op.1)Najpiękniejsze piosnki, Op.4Nie płacz nademnąPraeludium and Double Fugue, Op.5 (Praeludium en Double Fugue, Op.5)

Arrangementen voor: Piano

10 Songs, Op.36 Songs, Op.1 (6 Nummers, Op.1)Najpiękniejsze piosnki, Op.4Violin Concerto, Op.8
Wikipedia
Mieczysław Karłowicz (Wiszniewo (heden in Wit-Rusland, in 1876 in Litouwen), 11 december 1876 – Tatragebergte, 8 februari 1909) was een Poolse componist en dirigent. Hij was een van de veelbelovendste componisten van zijn generatie en was een van de eerste Poolse componisten die zich intensief uitte door middel van het symfonisch gedicht.
Karłowicz bracht zijn jeugdjaren door op het familielandgoed in Wiszniewo. In 1882 verkocht zijn vader het landgoed en de gehele familie verhuisde naar Heidelberg en in 1885 naar Praag, weer een jaar later naar Dresden. In 1887 vestigden zij zich in Warschau. Binnen de familie werd zeer veel aan muziek gedaan en Karłowicz maakte, door vele theaterbezoeken, kennis met de opera’s en symfonisch werken van de componisten van die tijd met een nadruk op het klassiek romantische repertoire. Op zijn 7de kreeg Karłowicz zijn eerste vioollessen en in Warschau studeerde hij bij Jan Jakowski. Tussen 1889 en 1895 was hij student bij de bekende vioolpedagoog Stanisław Barcewicz. Gedurende die tijd kreeg hij ook lessen in harmonie van de componist Zygmunt Noskowski en van Piotr Maszyńaki. Later nam hij ook lessen in contrapunt van Gustaw Roguski. Rond die tijd produceerde hij zijn eerste composities: een pianostuk met de naam ‘Chant de mai’ dateert van die tijd. In 1895 verhuisde hij naar Berlijn voor vioolonderricht bij de wereldberoemde violist en pedagoog Joseph Joachim maar hij werd in die klas niet toegelaten. Hij richtte zich toen op privélessen van Florian Zajic. Karłowicz bleek een breed georiënteerd mens; in diezelfde tijd hield hij zich in Berlijn ook bezig met muziekhistorie, filosofie, psychologie en fysica. Eind 1895 en begin 1896 componeerde hij ongeveer 20 liederen voor zangstem en piano. Zijn eerste orkestmuziek componeerde hij in 1896; dit was toneelmuziek bij een drama van Jozefat Nowiński, ‘De witte Duif’ (Bianca da Molena, op.6), en een Serenade voor Strijkers op.2. Tegen de eeuwwisseling componeerde hij een ambitieuze symfonie, de Wedergeboorte-symfonie op.7. Deze voltooide hij tijdens zijn afstudeerperiode in 1901. Kort daarna, in 1902, voltooide hij zijn Vioolconcert op.8. In 1903 nam hij plaats in het bestuur van de Muziekvereniging van Warschau waar hij het symfonieorkest organiseerde. Hij werd gefascineerd door het symfonisch gedicht en legde zich daarop zeer actief toe. Tussen 1904 en 1909 componeerde hij er bijna zes. In 1906 vestigde hij zich in Zakopane, een vakantiedorp in het Tatragebergte. Hij werd een gepassioneerd bergbeklimmer en skiër en was een van de eersten die de Tatra uitgebreid fotografeerde. Ook was hij als een van de eersten in het bezit van een fiets. Tussen 1906 en 1907 studeerde hij orkestdirectie bij Arthur Nikisch. Tijdens een skitocht in februari 1909 werd Karłowicz door een lawine overvallen en hij overleed aan de gevolgen daarvan. Hij is begraven op begraafplaats Powązki te Warschau.
Karłowicz was een van de eerste Poolse componisten die internationaal aanzien verwierven. Dit is toe te schrijven aan zijn 6 symfonische gedichten. Vóór Karłowicz waren de Poolse componisten die internationaal enigszins opzien baarden Józef Elsner, Karol Kurpińsky, Władisław Żeleński en Zygmunt Nokowski. De symfonisch gedichten van Karłowicz, die sterk geïnspireerd zijn op werken van Richard Strauss, torenen qua muzikale uitingskracht sterk uit boven wat andere Poolse componisten in die tijd componeerden. Alleen de recent (2012) herontdekte symfonisch gedichten van Eugeniusz Morawski-Dąbrowa hebben een vergelijkbare kwaliteit. Vanaf 1904 kon Karłowicz rekenen op sterke oppositie. De conservatieve invloedrijke muziekhistoricus Aleksander Poliński vond dat de componisten in die tijd zich ‘schoon wilde schrobben van Noskowski’s nalatenschap’. Karłowicz en Morawski waren volgens hem ‘geïnfecteerd geraakt door een duivels virus dat hun werk beïnvloedde, dat ontdaan was van ieder nationaal idioom, en van hen papegaaien van Richard Wagner en Richard Strauss maakt’. Karłowicz composities werden gezien als ‘modernistische chaos’ en hun avant-gardeachtige karakter werd de verklaring van de magere populariteit bij het Poolse publiek. Karłowicz zag in Richard Strauss dé avant-garde componist van die tijd en nam diens orkestwerken als uitgangspunt. Dát de muziek in de 20ste eeuw door anderen meer werd beïnvloed kon hij niet bevroeden en door zijn vroegtijdig dood niet meemaken. In het buitenland werd Karłowicz vanwege zijn eclecticisme bekritiseerd. Een concert in 1904 in Wenen, waar Karłowicz’ vioolconcert, zijn symfonie op.7 én de toneelmuziek op.6 op het programma stonden werd lauw ontvangen. Een van de critici liet zich ontvallen dat het ‘veel te veel moeite was om van Warschau helemaal naar Wenen te reizen om aan te tonen wat men van Wagner en Tsjaikovski heeft geleerd’. Vier jaar later kreeg hij in datzelfde Wenen weer dezelfde kritiek, nu met een programma van 4 van zijn symfonische gedichten. De critici lieten het bij één positieve opmerking: ‘een goede orkestrale techniek’. Toen het publiek in Warschau wat gewend geraakt was aan Karłowicz’ stijl, werd de kritiek op zijn werken ook anders. De première van het symfonisch gedicht Stanisław and Anna Oświęcimowie (Warschau, 27 april 1908) leverde het volgende commentaar op: ‘Dit is een modern werk vooral dankzij de rijke instrumentatie en de frisse en originele benadering van de harmonie, niet inferieur aan die van Strauss, en desondanks vrij van slaafse navolging’. ‘Karłowicz ontwikkelt Strauss’ ideeën wat betreft orkestcoloriet verder en bereikt indrukwekkende resultaten’. Vanaf 1908 brak voor Karłowicz een periode van echte erkenning aan en een concert waarin zijn symfonisch gedicht Odwieczne Pieśni op.10 ten gehore werd gebracht, werd zeer enthousiast ontvangen.