Sylvain Dupuis
Composities voor: Piano
6 Mélodies (6 Melodies)Canzona (Kanzona)Impromptu (Improvisatie)NostalgieRondes CramignonsWikipediaPierre Joseph Michel Sylvain Dupuis, (Luik, 9 oktober 1856 - Brugge, 28 september 1931) was een Belgisch musicus, orkestleider, componist en muziekpedagoog. Hij was dirigent in de Brusselse Koninklijke Muntschouwburg en directeur van het Koninklijk Conservatorium van Luik.
Sylvain Dupuis werd geboren in een muzikale familie. Zijn vader, Michel Dupuis, was docent solfège aan het Koninklijk Conservatorium van Luik en zijn oom José Dupuis was een bekend zanger en acteur die carrière maakte in Parijs. Nog een andere oom was violist en docent viool aan het Luikse conservatorium.
Op elfjarige leeftijd ging Dupuis naar het Luikse conservatorium en ging er achtereenvolgens solfège, hobo, piano, orgel, harmonieleer en compositie studeren. Hij vervolmaakte zich in het bespelen van de hobo en directeur Jean-Théodore Radoux beschouwde hem als zijn beste leerling.
Al op zeer jonge leeftijd nam Dupuis deel aan het Luikse muzikale leven. Vanaf 1873 was hij reeds dirigent van het mannenkoor La Légia waarvan hij eind 1875, op negentienjarige leeftijd, adjunct-directeur werd.
In 1877 nam hij voor de eerste maal deel aan de Prix de Rome. Hij kreeg een eervolle vermelding voor de cantate La cloche de Roland, gecomponeerd op het Klokke Roeland van Julius Sabbe. Twee jaar later nam hij opnieuw deel aan de romeprijs en won er de tweede prijs met de cantate Camoëns, gecomponeerd op een gedicht van Jan A. Van Droogenbroeck. In 1881 nam hij opnieuw deel aan de Prix de Rome en deze keer won hij de eerste prijs met de cantate Le chant de la création, gecomponeerd op een gedicht van Karel Bogaerd.
Met het geld dat hij met de Romeprijs won, kon Dupuis diverse studiereizen ondernemen. Hij trok eerst naar Duitsland waar hij onder meer in Bayreuth (waar hij de Bayreuther Festspiele bezocht) en München verbleef. Van 1883 tot 1885 verbleef hij in Parijs en ontmoette er onder meer
César Franck, Édouard Colonne en
Vincent d'Indy met wie hij een langdurige vriendschap zou onderhouden.
Nadat Dupuis in 1877 tot correpetitor in de harmonieleer aan het Luikse conservatorium was benoemd, werd hij er het jaar nadien benoemd tot adjunct-docent. Na zijn terugkeer naar Luik werd hij in 1886 benoemd tot docent harmonieleer. In 1889 werd hij eveneens docent samenzang. Hij bleef er lesgeven tot in 1904. Zijn bekendste leerlingen waren René Barbier, Armand Marsick, Roland Cardon en Benoît Franssen.
Dupuis, die al sinds 1890 dirigeerde in de Brusselse Koninklijke Muntschouwburg, werd er in 1900 benoemd tot eerste dirigent. Zijn benoeming werd door de Belgische muzikale wereld enthousiast onthaald omdat hij bekendstond als een vernieuwer.
In 1911 werd Dupuis benoemd tot directeur van het Koninklijk Conservatorium van Luik waar hij de overleden directeur Radoux opvolgde. Hij bleef er aan het hoofd tot in 1925 toen hij op 69-jarige leeftijd op pensioen ging. Hij stierf in 1931 net voor zijn 75ste verjaardag.
De composities van Dupuis zijn vooral te situeren in het begin van zijn carrière. Naast de cantates die hij schreef voor de Prix de Rome componeerde hij een zeventigtal werken waaronder kamermuziek, een concertino voor hobo et orkest, koorwerk, muziek voor orgel, piano, cello en viool. Hij componeerde eveneens het symfonisch gedicht Macbeth en de opera's Moïna en Coûr d'ognon (1888) dat geschreven was in het Luikse dialect.
Op het einde van zijn carrière schreef hij een aantal biografieën, deze over
César Franck is de meest bekende.
Dupuis werd in 1913 verkozen tot lid van de Koninklijke Academie van België. Hij was Officier in de Leopoldsorde (1907) en in het Franse Legioen van Eer (1922). In Luik werd een plein en in Anderlecht een laan naar hem vernoemd.
Zijn archief bevindt zich in de Médiathèque Musicale Mahler in Parijs.