String ensemble Solo
String ensemble + ...
Voor beginners
Componisten

Suite for Strings

Componist: Janáček Leoš

Instrumenten: String ensemble

Tags: Suite

#Partijen

Download gratis partituren:

Complete Score PDF 4 MB
Complete Score PDF 3 MB
Complete score (for A3 or A4 paper) PDF 0 MBComplete score (for A4 or A5 paper) PDF 0 MB

Partijen voor:

String ensemble
AlleVioolCelloAltviool
Wikipedia
Leoš (Eugen) Janáček  uitspraak (info / uitleg) (Hukvaldy, 3 juli 1854 – Ostrava, 12 augustus 1928) was een Tsjechische componist en muziekpedagoog.
Als derde grote Tsjechische componist, na Antonín Dvořák en Bedřich Smetana, liet ook hij zich door de volksmuziek van zijn land inspireren, maar hij deed dat op geheel eigen wijze, waarbij hij ook de stromingen van zijn eigen tijd in zich opnam. De meeste van de werken die bekend zijn gebleven (vooral de opera’s, het orkestwerk Sinfonietta en de Glagolitische mis), schreef hij pas op latere leeftijd.
Janáček werd geboren in een klein dorp in het oosten van Moravië als zoon van een dorpsschoolmeester en ging studeren in Praag, Wenen en Leipzig. Hij trouwde in 1881 met een zestienjarige pianoleerlinge, Zdeňka Schultzová (1865-1938), en keerde met haar terug naar zijn geboortestreek om zich in Brno te vestigen. Daar stichtte hij een orgelschool die in 1919, toen Brno in het onafhankelijke Tsjecho-Slowakije lag, als conservatorium werd voortgezet. Aan die opleiding doceerde hij compositie. Het huwelijk was ongelukkig. Zowel de dochter Olga als de zoon Vladimir stierven jong. Leoš en Zdeňka vervreemdden van elkaar, maar waren door hun huwelijk toch tot elkaar veroordeeld. De depressieve toon van veel van Janáčeks muziek uit de eerste jaren van de 20ste eeuw wordt wel aan het slechte huwelijk en de dood van Olga (in 1903) geweten.
In 1916 leerde de componist een jonge, getrouwde vrouw kennen, Kamila Stösslová, die de 62-jarige met een nieuw elan bezielde. In de laatste twaalf jaar van zijn leven schreef Janáček een groot aantal werken, die gekenmerkt worden door frisheid, inventiviteit en energie, en sterke invloeden van de Slavische volksmuziek vertonen. Leoš Janáček overleed in Ostrava op 74-jarige leeftijd.
Zijn eerste opera, Šárka, ontstond in 1881. Beroemd werden zijn latere opera’s Jenůfa (1904), Katja Kabanová (1921), Het sluwe vosje (1924), en in mindere mate ook De zaak Makropoulos (1926) en Uit het dodenhuis (1928). Karakteristiek is de wijze waarop hij zijn melodieën synchroon laat lopen met het ritme en de intonatie van het Tsjechisch zoals dat gesproken wordt: de 'spraakmelodie'. Zijn opera's werden pas buiten Tsjecho-Slowakije uitgevoerd nadat Janaček zijn werken in samenwerking met de Praagse schrijver Max Brod naar het Duits had omgezet, waarbij behalve het libretto ook de compositie aan de 'spraakmelodie' van het Duits moest worden aangepast.
Van zijn orkestwerken is Sinfonietta (1926) het bekendste: het is een door Slavische volksmuziek geïnspireerd stuk dat begint en eindigt met een opmerkelijke fanfare. Het optimistische stuk is ook een weerslag van de transformatie van zijn woonplaats Brno tot een moderne stad. Daarnaast zijn er de Lachische Dansen (1889/90), genoemd naar Janáčeks geboortestreek, en de rapsodie Taras Bulba, naar het boek van Gogol over de gelijknamige kozakkenhoofdman. De originele versie uit 1915 mocht destijds niet worden uitgevoerd, omdat Oostenrijk-Hongarije in oorlog was met Rusland. Zeer Slavisch (Leoš Janáček was russofiel) is ook zijn Glagolitische Mis (1927) op Oudkerkslavische tekst.
Van zijn kamermuziek verdienen zijn cyclus Op een overgroeid pad (1901/02) voor piano, de liederencyclus Dagboek van een verdwenene (1918) en zijn beide strijkkwartetten, Kreuzersonate (1923, naar het verhaal van Tolstoi) en Intieme Brieven (1928), vermelding. Het laatste werk is opgedragen aan Kamila Stösslová, de jonge vrouw die gedurende zijn laatste twaalf, zeer productieve levensjaren Janáčeks muze was. Andere opvallende kamermuziekwerken uit de laatste periode zijn het energieke sextet voor blazers Mladí (Jeugd, 1924), het capricieuze Capriccio voor piano met alleen de linkerhand en kamerensemble, (1926), en het Concertino voor piano en twee violen, klarinet, fagot en hoorn, dat qua intensiteit wel met het Quatuor pour la fin du temps van Olivier Messiaen vergeleken is.
Twee musea herinneren aan het leven van Janáček. In Brno bevindt zich het Leoš Janáček Museum naast het voormalige Orgelmuseum. Hier woonde hij van 1910 tot kort voor zijn dood in 1928. Op het laatst woonde hij nog korte tijd in zijn geboortedorp Hukvaldy, voordat hij in Ostrava overleed. In zijn laatste woonhuis in Hukvaldy is nu een ander Leoš Janáček Museum gevestigd.