Althobo Solo
Althobo + ...
Voor beginners
Componisten

Lustige Feld-Music (Grappig Field Music)

Componist: Krieger Johann Philipp

Instrumenten: Hobo Fagot Althobo String ensemble Orkest

Tags: Partita Suite

Download gratis partituren:

Suite No.1. Complete Score PDF 1 MBSuite No.1. Violin 1 PDF 0 MBSuite No.1. Violin 2 PDF 0 MBSuite No.1. Viola PDF 0 MBSuite No.1. Cello PDF 0 MBSuite No.1. Bass PDF 0 MB
Suite No.2. Complete Score PDF 0 MBSuite No.2. Oboe 1 PDF 0 MBSuite No.2. Oboe 2 PDF 0 MBSuite No.2. English Horn PDF 0 MBSuite No.2. Bassoon PDF 0 MB
Suite No.3. Oboe 1 PDF 4 MBSuite No.3. Oboe 2 PDF 4 MBSuite No.3. English Horn PDF 4 MBSuite No.3. Viola, replacing the English Horn PDF 4 MBSuite No.3. Bassoon PDF 3 MB
Suite No.1. English Horn (from viola part above) PDF 0 MB
Wikipedia
Johann Philipp Krieger (soms ook: Kriger, Krüger, Kruger, Krugl of Giovanni Filippo Kriegher) (Neurenberg, 26 februari 1649 – Weißenfels, 6 februari 1725) was een Duitse componist, kapelmeester en organist. Hij was een zoon van het echtpaar Hanns Krieger (tapijt maker) en Rosina Krieger, geboren Baumeister en de oudere broer van Johann Krieger.
Krieger kreeg al op achtjarige leeftijd piano- en orgelles bij Johann Drechsel, zelf muzikant en een leerling van Johann Jakob Froberger. Verder werd hij opgeleid bij de gambaspeler Gabriel Schütz (1633-1710), die hem het bespelen van strijk- en blaasinstrumenten leerde. Een bepalende invloed had de organist Paul Hainlein (1626-1686) bij zijn opleiding als organist en voor zijn latere beslissing muzikant en componist te worden. Op 16-jarige leeftijd vertrok hij naar Kopenhagen en studeerde bij organist Johann Schröder; soms verving hij Schröder als organist aan de Sint-Pieterskerk (Sankt Petri Kirke) in Kopenhagen. Tegelijkertijd studeerde hij muziektheorie en compositie bij de koninklijk Deense kapelmeester Kaspar Förster jr. (1616-1673). Koning Frederik III van Denemarken poogde hem aan Kopenhagen te binden en hij werd organist aan de "Onze-Lieve-Vrouwekerk" in Kopenhagen.
Rond 1669 kwam hij terug naar Neurenberg. In 1670/1671 was hij muzikant op slot Mauritsburcht aan het hof van Maurits van Saksen-Zeitz in Zeitz. Vervolgens werd hij organist aan het hof van markgraaf Christiaan Ernst van Brandenburg-Bayreuth in Bayreuth, waar hij later tot tweede kapelmeester bevorderd werd. Als gevolg van de oorlog, aan de zijde van de troepen van Keizer Leopold I tegen Frankrijk, en de daaruit resulterende onontkoombaarheid zijn muzikale activiteiten te beperken nam hij ontslag, maar kon de markgraaf nog er voor winnen een studie- en concertreis door Italië te steunen.
In 1674 reisde hij door Italië en concerteerde in Padua, Ferrara, Bologna, Florence en Napels. Er volgden studies in Venetië bij Johann Rosenmüller in compositie, alsook bij Giovanni Battista Volpe voor klavecimbel en bij Giovanni Rovetta (orgel). In Venetië raakte hij bevriend met Francesco Cavalli, Giovanni Legrenzi en Pietro Andrea Ziani. Verder studeerde hij in Rome bij Antonio Maria Abbatini (klavecimbel) en bij Bernardo Pasquini (compositie). Door Pasquini werd hem ook de gelegenheid geboden het orgel in de Pauselijke kapel te bespelen. In Rome leerde hij ook de geleerde Athanasius Kircher kennen. Opnieuw vertrok hij naar Venetië en studeerde opera. Op de reis terug naar Duitsland verbleef hij ook enige tijd in Wenen. Nadat hij voor Keizer Leopold I gemusiceerd had, werd hij op 10 oktober 1675 door hem in de adelstand verheven. Zijn in Italië aangekochte bladmuziek van Italiaanse componisten heeft hij in Wenen nog aangevuld met werken van Johann Heinrich Schmelzer en Johann Kaspar Kerll.
Terug in Bayreuth werd hij weer in zijn oude functie aangesteld, maar al spoedig nam hij ontslag. Gedurende korte tijd maakte hij een concertreis binnen Duitsland. Hij was in Frankfurt am Main en in Kassel en werd in 1677 kamermusicus en hoforganist aan het hof van hertog August van Saksen-Weißenfels in Halle. Al spoedig werd hij bevorderd tot adjunct kapelmeester en verhuisde samen met de nieuwe hertog Johan Adolf I van Saksen-Weißenfels. Op slot Nieuw-Augustusburg in Weißenfels ontstonden tussen 1685 en 1717 acht veelstemmige instrumentale werken, die als voorbeeld voor het vroege Duitse "Concerto Grosso" worden gezien. Op 18 maart 1712 werd hij in Weißenfels tot kapelmeester benoemd. Verder was hij kapelmeester aan het hof van hertog Christiaan van Saksen-Eisenberg in Eisenberg. Krieger zette alle werken, die onder zijn leiding aan het hof in Weißenfels en Eisenberg werden uitgevoerd, op een lijst. Daaruit blijkt dat hij rond 2500 cantates heeft gecomponeerd, waarvan er rond 2200 spoorloos verdwenen zijn. Inmiddels zijn de muzikale werken van deze componist welhaast vergeten.
Hij was gehuwd met de vanuit Halle afkomstige Rosine Helene Nicolai (1666–1716), die tot de familie van Georg Friedrich Händel behoorde. Het echtpaar had samen vier kinderen, waarvan zijn zoon Johann Gotthilf Krieger (1687-1743) hem als organist aan het hof in Weißenfels opvolgde. De dochter Johanna Rosina Krieger was later gehuwd met Gottfried Grünewald (1673–1739), die wederom hofkapelmeester in Darmstadt werd.
In Weißenfels is een straat naar hem vernoemd, de Johann-Philipp-Krieger-Straße.
(alle werken voor het muziektheater zijn spoorloos verdwenen)